15-16

Verhaal 15

Ann koopt bloemen.

Ann slentert de straat uit. Ze loopt langzaam naar de bloemenwinkel. Bloemsierkunst Kraayenhoff staat er met grote letters op de winkel. Ann gaat naar binnen. "Ik wil graag een bos mooie bloemen kopen“, zegt ze. Ze kijkt goed welke kleuren er zijn. Ze kiest een bos met veel mooie rose bloemen. De bloemen ruiken ook erg lekker. Ann is blij. Ze gaat terug naar de verkoopster en rekent af.Thuis zet zij de bloemen in een vaas.

Vragen:

Verhaal 16

Marliese gaat kleren kopen.

Marliese gaat vandaag kleren kopen. Ze heeft 200 Euro in haar portemonnee. Dat is veel geld. Ze wil graag een broek en een blouse kopen en misschien schoenen. Maar schoenen zijn duur. Dus misschien toch geen schoenen. In de stad zijn veel winkels. Ze kijkt naar de aanbiedingen. Gelukkig heeft Marliese een gemakkelijke maat, dus is er voor haar veel keuze. Ze vindt een mooi truitje. In een andere winkel past ze een broek. Die is afgeprijsd. Ze vindt de prijs goed. Ze koopt de broek ook. Schoenen kan ze niet vinden. Ze vindt ze niet mooi of te duur. Marliese drinkt op een terras nog een kopje thee . Dan gaat ze met de bus naar huis.

Vragen:

  1. Loopt Ann snel of langzaam door de straat?

Langzaam. (Ann loopt langzaam, ze slentert.)

  1. Wat gaat Marliese vandaag doen?

Kleren kopen. (Marliese gaat vandaag kleren kopen.)

2. Naar welke winkel gaat ze?

Naar de bloemenwinkel. (Naar de bloemenwinkel Bloemsierkunst Kraayenhoff.)

2. Heeft Marliese veel geld bij zich?

Ja. (Marliese heeft veel geld bij zich.)

3. Welke kleur kiest Ann?

Rose. (Ann kiest bloemen in de kleur rose.)

3. Wat wil Marliese graag kopen?

Kleren. (Marliese wil graag kleren kopen.)

4. Waar rekent Ann af?

Bij de verkoopster. (Ann rekent af bij de verkoopster.)

4. Wil ze ook schoenen kopen?

Misschien (Marliese wil misschien schoenen kopen.)

5. Heeft Ann de bloemen voor zichzelf gekocht of voor iemand anders?

Voor zichzelf. (Ze heeft de bloemen voor zichzelf gekocht.)

5. Koopt Marliese schoenen?

Nee. (Marliese koopt geen schoenen.)

6. Wat doet Ann thuis met de bloemen?

Ze zet ze in een vaas. (Thuis zet Ann de bloemen in een vaas.)

6. Hoe gaat Marliese naar huis terug?

Met de bus. (Marliese gaat met de bus naar huis terug.)

7. Waarom kan Marliese gemakkelijk kleren kopen?

Omdat ze een makkelijke maat heeft. (Marliese kan gemakkelijk kleren kopen, omdat ze een gemakkelijke maat heeft.)

8. Gaat Marliese meteen terug naar huis?

Ja. (Ja, Marlies gaat weer terug naar huis.)