49-54

Oefening 49

Oefening 50

Oefening 51

Is er vanavond nog wat op de televisie?

Is het goed als ik wat later kom?

Jan doet soms suiker door de soep.

Jan haastte zich om de trein halen.

Jan is liever buiten dan binnen.

Jan krijgt geen genoeg van zwemmen.

Jan snijdt met het mes.

Jan snijdt zich met het mes.

Jan staat naar de televisie te kijken.

Je geeft het energiebedrijf een machtiging.

Je hebt groot gelijk.

Je hoeft bij deze dokter niet te wachten.

Je kunt geen ijzer met handen breken.

Je kunt geld storten op een rekening.

Je kunt het beste automatisch betalen.

Je kunt ook telefonisch een afspraak maken.

Je mag hier maar 80 rijden.

Je mag in de bus niet roken.

Je moest die zaden niet eten.

Je moet daarvoor op het postkantoor zijn.

Je moet geen oude koeien uit de sloot halen.

Je moet hem ’s morgens met rust laten.

Je moet je niet met die jongen inlaten.

Je moet niet zo uit je slof schieten.

Je moet onder aan de bladzijde kijken.

Je ontmoet gewoonlijk allerlei soorten mensen.

Je weet wel, zo‘n kleine computer.

Je zal je niet met mijn werk bemoeien.

Je zoekt dan in je portemonnee klein geld.

Je zou eens beter op je woorden moeten letten.

Oefening 52

Oefening 53

Oefening 54

Je zou het wat rustiger aan moeten doen.

Je zou vandaag een jas aan moeten doen.

Jij bent aan het praten.

Jij bent bezig met praten.

Jij gaat morgen naar de dokter.

Jij hebt ook altijd wat!

Jij kan dat mooi in je zak steken.

Jij loopt me altijd voor de voeten

Jij moet je bord leeg eten.

Jij staat te praten.

Jij stond voor aap.

Jullie hebben goed gewerkt.

Jullie moeten je fiets nu repareren.

Jullie vinden die boeken niet mooi.

Ik heb een nieuwe fiets en een oude.

Ik heb kou gevat.

Kan dat niet wat sneller?

Kan er iemand een dokter bellen?

Kan iemand misschien een dokter bellen?

Kan ik me even voorstellen?

Kan ik u straks even terugbellen, het komt nu niet uit.

Kan ik voor morgen een tafel reserveren?

Kan je iets meer over jezelf vertellen?

Kan je me die schroevendraaier even aangeven.

Karim kijkt graag naar de Nederlandse televisie.

Karin pikt iets van mijn bord.

Kees heeft een tien voor de repetitie.

Kees heeft verstand van computers.

Kijk naar het woord.

Kijk nou toch eens uit wat je doet.