Tekst 3

Mevrouw Klein loopt met een kar in de supermarkt. Er liggen al veel dingen in de kar. Ze heeft een man en vier kinderen. Iedereen moet elke dag eten en drinken. Een groot gezin heeft veel nodig. Ze zoekt de aardappelen. Waar liggen toch de aardappelen? Ze kan ze nergens vinden. Ze ziet een medewerker van de supermarkt. Ze vraagt hem waar de aardappelen zijn. Dan zegt de medewerker: “Sorry mevrouw, de aardappelen zijn op. Morgen hebben we weer nieuwe aardappelen.”

Lees altijd eerst de vraag. Zoek bij elke vraag het goede antwoord.


5) Waarmee loopt mevrouw Klein door de supermarkt?

a. Met haar man en haar vier kinderen.

b. Met een kar.

c. Met een medewerker.


6) Aan wie vraagt mevrouw Klein waar de aardappelen liggen?

a. Nergens.

b. Aan haar man.

c. Morgen.

d. Aan een medewerker.